Twee experimenten tonen aan: zelfs blindelings MCG toepassen is effectief

Experiment 1 

( passage uit Mag ik je geen advies geven?)

Omdat het zo belangrijk is om je precies te houden aan de stappen en de vaste vragen van de MCG, veroorloof ik me nu om je over een experiment te vertellen dat ik een paar jaar geleden deed tijdens een cursus. Het idee ervoor ontstond spontaan tijdens de training toen een cursist vroeg: ‘Is het ook écht zo dat door slaafs (excuseer me de term) de stappen te volgen en de voorgeschreven vragen te stellen, je dan het gesprek steeds tot een goed einde brengt?’ Ik dacht even na en vroeg de cursisten om op de volgende manier de proef op de som te nemen via een experiment. ‘Ik verklap zo wat het inhoudt. Maar ik heb daarvoor een casus nodig. Heeft iemand momenteel een probleem waar hij echt mee worstelt?

Een van de cursisten meldde zich toen spontaan. ‘Ik heb een heel goede vriendin, die me het laatste halfjaar al veel slapeloze nachten heeft bezorgd. De afgelopen maanden heeft ze me al vijf keer gebeld met de boodschap dat ze het niet meer ziet zitten en een einde aan haar leven wil maken. Tot nu toe ben ik telkens meteen naar haar toe gegaan om haar tot bezinning te brengen en haar af te houden van haar voornemen. Maar nu merk ik dat ik dit bijna niet meer trek. Elk telefoontje dat ’s avonds binnenkomt, brengt me aan het schrikken. En ook mijn man begint er veel last van te krijgen.’

Ik verzocht vervolgens alle cursisten om de trainingsruimte te verlaten. ‘Met uitzondering van de cursist die het probleem inbrengt en haar linker buurvrouw. De buurvrouw vraag ik om de eerste stap van de MCG uit te voeren. Als ze daarmee klaar is, haalt ze een van haar medecursisten van de gang. Ze mag zelf kiezen wie. Deze doet stap 2. Let wel: ze weet daarbij niet wat in stap 1 is besproken. Nadat ze de tweede stap heeft doorlopen, haalt ze de derde cursist voor stap 3. Enzovoort.’

Hoe zou dit experiment verlopen? Voor mij was de uitkomst ongewis. Als lezer weet je waarschijnlijk de uitkomst. Je denkt misschien: wetenschappers en vakbladen publiceren doorgaans alleen maar over gelukte experimenten, dat zal nu wel niet anders zijn. Inderdaad: tot verbazing van eenieder wist de cursist die het probleem in had gebracht na zes stappen exact wat ze wilde en ook zou gaan doen. ‘Ik ga mijn vriendin vanavond nog bellen met de vraag of ik langs kan komen. Ik zeg dan eerlijk dat ik het niet meer aankan. Ik zeg haar ook dat ik heel graag wil dat ze hulp zoekt bij de ggz, dus bij professionals die haar écht kunnen helpen. Ik bied haar aan, als ze dat wil, om samen naar de ggz te gaan.’

Zoals iedereen weet, is het voorbarig om op basis van één experiment conclusies te trekken. Dat mag pas als één of twee volgende experimenten dezelfde uitkomsten laten zien. Ik had het geluk dat ik voor dezelfde instelling, waarbij ik dit experiment deed, nόg een training mocht verzorgen. Het verhaal van het experiment had binnen de instelling de ronde gedaan en de deelnemers van de tweede cursusgroep kwamen nu zelf met het verzoek om het experiment ook bij hen te doen. En het lukte opnieuw om de cliënt tot een zelfbedachte oplossing te laten komen!

De deelnemers van de twee cursusgroepen verbaasden zich, net als ik, telkens over de uitkomst. ‘Op de automatische piloot de MCG toepassen, lijkt niet onder te doen voor de een-op-een toepassing zoals je deze ons nu leert. Hoe is het mogelijk?’ Een van de cursisten kwam zelf met het volgende antwoord (waarbij ik de medecursisten driftig instemmend zag knikken):

‘Naarmate je meer weet en meer hoort over een bepaald probleem, krijg je onbewust de neiging om het gesprek en de oplossing een eigen kant op te sturen. Nu je geen voorkennis hebt van de vorige stappen, heb je hier geen last van. Je luistert daarom echt onbevooroordeeld en kunt simpelweg niets anders doen dan je te houden aan de opdracht om de stappen te volgen.’

Een tweede cursist merkte op:

‘Het experiment maakt ook duidelijk dat je als hulpverlener helemaal niet de oorzaak hoeft te kennen van iemands probleem om te kunnen helpen. Dat staat haaks op wat ik ooit geleerd en ook steeds geloofd heb. Ik denk dat ik in de toekomst daarom maar minder tijd ga stoppen in probleemanalyses en wroeten naar oorzaken.’

Na deze twee geslaagde experimenten hoefde ik – althans in deze twee groepen – geen moeite meer te doen om de cursisten ervan te doordringen dat ze zich heel nauwgezet moesten houden aan de vaste structuur van de MCG. Hopelijk geven de uitkomsten van deze experimenten je ook het doorslaggevende duwtje om hetzelfde te doen.

Experiment 2

Een ander experiment dat aantoont dat zelfs blindelings toepassen van de MCG tot spectaculaire uitkomsten kan leiden, heeft het boek niet gehaald. Omwille van de lengte is de volgende passage geschrapt:

Zo’n tien jaar geleden kreeg ik van een grote Brabantse instelling van jeugdzorg het verzoek om voor hun managers en stafmedewerkers een eendaagse NCM training te verzorgen. Eén dag voor de training kreeg ik een telefoontje van de afdeling P&O van deze instelling. ‘Ik bel nog even over de training van morgen. Ik denk dat het voor jou van belang is om te weten dat je iets meer weet over de achtergrond van de cursisten van morgen. Het zijn allemaal orthopedagogen, psychologen en bedrijfskundigen die niet alleen tijdens hun studie maar ook daarna heel wat communicatietrainingen hebben gehad. Het is goed hier rekening mee te houden.’ De boodschap die met niet zo veel woorden werd gezegd was voor mij duidelijk: ‘Steek niet te laag in. Ik hoop niet dat de managers mij overmorgen laten weten dat ze tijdens de training weinig of – erger nog – niets nieuws geleerd hebben.’

Ik dacht aan eerdere mondelinge en schriftelijke evaluaties waarin steevast een of twee cursisten lieten weten dat de training voor hen vooral een bevestiging was geweest op de goede weg te zijn en een eufemistische omschrijving was van de boodschap: ‘Ik wist eigenlijk alles al.’ Hoe kon ik voorkomen dat dit geluid morgen opnieuw zou klinken? ‘s Avonds in bed kreeg ik een ingeving.

Bij aanvang van de training vertelde ik de cursisten van het telefoontje dat ik daags te voren had gekregen van P&O. ‘Dit gesprek heeft me aan het denken gezet. Ik wil daarom graag een experiment doen. Ik hoop dat jullie mee willen werken. Ik wil jullie vragen om vier duo’s te vormen. Mij is verteld dar jullie allemaal een hoge functie hebben binnen de organisatie, met veel verantwoordelijkheid. Jullie krijgen daarom dagelijks te maken met allerlei moeilijke kwesties. Jullie zullen vast ook allemaal een probleem voor de geest kunnen halen dat je nu bezig houdt omdat je er nog niet uit bent. Ik hoop dat jullie deze kwestie zo dadelijk in durven brengen in een tweegesprek met een medecursist waarin je beurtelings cliënt bent en coach of gesprekspartner. In deze laatste rol hanteer je de gespreksmethode die je tot vandaag altijd hanteerde. Ik stel voor dat het gesprek exact zeven minuten duurt. Als deze tijd om is, geef ik een seintje en vraag ik jullie om van rol te wisselen. Na veertien minuten bespreken we plenair hoe het iedereen is vergaan. Dat is het eerste deel van het experiment. Als dit achter de rug is, vertel ik, wat het tweede deel van het experiment inhoudt. Ik houd je dus nog even in spanning. ‘

Bij de plenaire bespreking van het eerste deel van het experiment maakte ik een rondje en stelde ik iedereen slechts deze ene vraag: ‘Ben je er uit? Ik bedoel: heb je een oplossing voor de kwestie waar je mee worstelde?’ De eerste drie cursisten waren heel kort en gaven allemaal een variant op dit antwoord: ‘Nee, ik heb amper het probleem uit de doeken kunnen doen.’ Nummer vier begon te lachen en zei: ’U had ons gevraagd een moeilijk probleem in te brengen maar tegelijkertijd vertelde u ons dat het gesprek maar zeven minuten mocht duren. De uitkomst laat zich dan raden, toch?’

De andere vier cursisten sloten zich hierbij aan en gaven aan dat ze evenmin verder waren gekomen.

‘Nu dan deel twee van het experiment’ ging ik verder. ‘Jullie vormen opnieuw een duo, maar nu wel met een andere medecursist, iemand die geen weet heeft van de kwestie die je in deel een van het experiment hebt ingebracht. De bedoeling is immers dat je dit zelfde probleem opnieuw inbrengt. Als coach hanteer je deze keer niet je eigen methode. Je krijgt nu allemaal een papiertje waarop zes vragen staan. Deel twee van het experiment houdt in dat je in de zeven minuten die het gesprek ook nu weer duurt, deze zes vragen stelt en wel in de volgorde zoals deze op je papiertje staan. Je snapt het al: het zijn zes vragen die deel uit maken van de Nederlandse coaching methode waar je vandaag kennis mee maakt. Na veertien minuten bespreken we weer plenair wat jullie gesprekken deze keer hebben opgeleverd.’

Uiteraard was ik heel nieuwsgierig naar de uitkomst.

Bij het plenaire rondje antwoordde de eerste cursist op mijn vraag of hij verder was gekomen: ‘Ja, ik ben er helemaal uit!’ En tweede cursist was al even kort: ‘Ik weet wat me te doen staat.’ Het werd een hilarisch rondje want….zes van de acht cursisten waren er nu helemaal uit. De twee die niet zo ver waren, gaven aan dat ze nu wel een eind verder waren. ‘We kunnen naar huis’, zei een van de cursisten met een lach.

‘Nee’, zei ik, ‘want er zijn twee cursisten die reden hebben met enige jaloezie rond te kijken. De rest van de dag zullen we nodig hebben om ook deze twee met een gevoel van opluchting naar huis te laten gaan. ’Vervolgens gaf ik hiervoor de uitleg die je verderop in dit hoofdstuk vind onder de paragraaf ‘leren met levels’.

Aan het einde van de training had ik echter weer een frustrerend moment. Want bij de evaluatie waren er toch weer drie cursisten die zeiden….dat ze eigenlijk altijd al te werk gingen volgens de gespreksmethode die ik hen die dag had proberen te leren. ‘Ben je dan het begin van de trainingsdag vergeten? wou ik zeggen, maar ik hield me in.

Onlangs las ik het boek Words can change your brain van Newberg en Waldman ( 2012) waarin ik een plausibele verklaring tegen kwam waarom we vaak geneigd zijn om onze communicatieve vaardigheden te overschatten. Ik citeer:

‘Bijna al het onderzoek op het terrein van communicatie suggereert dat we in dialoog met de ander het er niet goed afbrengen. Toch geloven de meeste mensen dat ze effectief communiceren. Hoe is dat mogelijk? Hoe bestaat het dat we ons zo slecht bewust zijn van onze tekortkomingen? Neuropsychologen hebben hiervoor een antwoord: positieve bias. Erin geloven dat we beter zijn dan we in feite zijn, is in feite belonend. Het geeft ons in de hoop en vertrouwen de moeilijkste situaties aan te kunnen. Zonder zouden we het snel opgeven en falen. Een positieve bias helpt ons om emotioneel stabiel te blijven.’